spacer
Contact Fondslijst Deelnemers beurs 1998-2006 Archief Links

TONNUS
    OOSTERHOFF

fragment

terug naar fondslijst

o home

 

 

Tonnus Oosterhoff, of Het maken van poëzie

In het werk van Tonnus Oosterhoff zien we een evolutie. Niet die van de rechtlijnigheid maar van kennis en ervaring. Het werk van Oosterhoff wordt rijker, diverser en soms ook ondoorgrondelijker. Niet dat hij verbergt: het is nu eenmaal de weg van het zoeken. Een duisternis, een tasten zijn inherent aan een queeste. Deze zoektocht brengt hem in contact met voorgangers (Michaux, Dotremont) en zelf is hij een bron om het bestaande te vernieuwen. Dan is hij een voortrekker. Ook dit beoogt hij niet. Het is inherent aan het spel dat de creativiteit alle richtingen uit kan.
Centraal in dit oeuvre staat de vrijheid. Dit laat toe fantastische elementen in de gedichten te introduceren. Of het ontregelende. Niet in de zin van het taboe gewelddadig te doorbreken maar wel in de betekenis van de culturele grensoverschrijding.
Het begin van het oeuvre was redelijk traditioneel: de woorden stonden niet in het gelid. Maar toch was er van meet af aan een eigenheid. De woorden waren bijzonder strak met de realiteit verbonden. Wat opviel was, was dit: de verbindingen tussen de hersenen leken anders te werken dan bij de modale burger. En het was die anarchie die een fascinerend beeld van de wereld gaf. Er was ook -direct- een humor en een menselijkheid. Deze menselijkheid werd in maart 2008 bevestigd door het gedicht 'dat wordt moeilijk' dat Tonnus Oosterhoff in De Volkskrant publiceerde. Het was lang geleden dat er in letterenland een fluisteren ging: heb jij ook dit gedicht gelezen? Wat een dichtersmacht!
Dit ging en gaat gepaard met angsten, met mogelijkheden van kwaad, nachtmerries. Veel kan gebeuren, veel zal gebeuren, veel is al gebeurd. Het is deze combinatie: een vrolijk anarchisme (Rob Schouten) gecombineerd met een onheilspellend gevoel van onheil en terreur. De dichter moet het ondergaan. Ook dit is een intrigerend facet van het oeuvre: er is een passiviteit, terwijl in de gedichten zelf veel beweging is. Het gedicht 'Vallend schort' is daarvan een mooi voorbeeld. Het gedicht begint met een bijna vrolijk beeld (lente, ballon, vlieger) om in dezelfde regel al een angstaanjagend woord ('kloofwand') te introduceren. De tweede regel begint met het woord 'verschrikt' en is de samenvatting van dartelen en kloof. De schuld/de oorzaak ligt niet bij de anderen maar in zichzelf ('het eigen talent'). De derde regel is de ontkenning van de tweede en kondigt een dramatisch einde aan. De dichter zet een punt achter deze regel. De vierde is een beschrijving van de natuur, een extrapolatie van wat in het gedicht al gebeurd is. De vijfde regel is een nieuw beeld: het zijn de struiken die de bodem van het ravijn samenhouden, ja zelfs droge struiken. De slotregel is een bevestiging van wat gevreesd werd. De dichter maakt het beeld echter concreet. Een Traction Avant (een oud Citroënmodel) wacht. Het zal in stijl gebeuren. Maar wat doet die auto daar?

VALLEND SCHORT

Een wit schort dartelt langs de kloofwand,
verschrikt door het eigen talent zich niet te hechten,
verbaasd dat er niet gevlogen kan worden.
De lucht wordt koel en zwaar.
Droge struiken grijpen het ravijn bij de bodem samen.
In de keienbedding wacht een Traction Avant.

Ook is de mens is een gruwelijk wezen. ('Nu komen ze me worgen / en aan de duizend bomen / die ik in rijen wrong / daar mag ik hangen komen.') Jan Arends is dikwijls in de buurt. Er is waanzin en irrationaliteit. Er is vooral veel mededogen. Dit kan omdat de dichter zich niet noodzakelijk verzet tegen de wereld: er is nu eenmaal chaos. De werkelijkheid moet niet noodzakelijk in het gedicht gevangen worden. Een gedicht is een toevoeging aan de realiteit en kan even goed die wetten overnemen. Vandaar de chaos, de verbeteringen in de gedichten die Oosterhoff zichtbaar maakt. De onvolmaaktheid van deze wereld zag Lucretius als een bewijs tegen een mogelijke godheid. Maar dat betekende niet dat de wereld daarom afgewezen moest worden. Het onvolmaakte is immers het bij uitstek menselijke. Het falen, het struikelen worden daarmee tot essentie gemaakt. Dit is de kern van het mededogen. De dwaasheid van de ander kan ook mijn dwaasheid zijn.

Zoals er een 'vuil schilderen' bestaat (in Nederland René Daniëls, in België Raoul De Keyser), zo bestaat er ook een 'vuil dichten'. Er is een wildheid (wat afgebeeld is, is onafgewerkt en de kleuren zijn inderdaad wild en razend), een over de grenzen heen gaan (de randen van het schilderij/de marges van het blad), een aanvaarden en tonen van fouten, er zijn overschilderingen / overschrijvingen. Ook veel oneerbiedigheid.
Tonnus Oosterhoff is een zachtmoedig mens.

Bij Druksel verschijnt 'Handschreeuwkoor'. De bundel is een verdere stap in de exploratie van de mogelijkheden van de bewegende poëzie, de jazz-gedichten, de beeldende gedichten. Zien we de genese van een gedicht? Of is dit al een stap verder en zijn dit variaties op een gedicht? Onthult of verhult het gedicht de woorden, de betekenissen, de bedoelingen? Komen de woorden uit de wanorde of wordt de orde uit de chaos gehaald?

Over 'Handschreeuwkoor' schreef Jeroen Dera een bespreking in DW&B, nr. 1 (februari) 2010: 'Een kind met een hartaanval: over het handschreeuwkoor van Tonnus Oosterhoff.

Bibliografie:
Boerentijger (poëzie) (1990)
Vogelzaken (poëzie) (1991)
De ingeland (poëzie) (1993)
Het dikke hart (roman) (1994)
Kan niet vernietigd worden (verhalen) (1996)
(Robuuste tongwerken,) een stralend plenum (poëzie) (1997)
De lichtjes op de autoradio (poëzie) (Mikado pers) (1998)
Ook de schapen dachten na (essays) (2000)
Wij zagen ons in een kleine groep mensen veranderen (poëzie) (2002)
Dans zonder vloer (verhalen) (2003)
Hersenmutor (verzamelde poëzie) (2005)
'We willen gelukkig zijn, we wandelen' (samen met Toon Tellegen) (poëzie) (234-117) (2005)
Ware grootte (poëzie) (2008)
Handschreeuwkoor (poëzie) (Druksel) (2008)

De website van Tonnus Oosterhoff.



 

html by Tankred
version 2.2 - © Druksel